Dierbare, onderwijs dit alles en spoor ertoe aan. Iemand die iets anders onderwijst en niet instemt met de heilzame woorden van onze Heer Jezus Christus en de leer van ons geloof, is verblind. Zo iemand begrijpt niets, maar is ziek door zijn geredetwist en geruzie; dat leidt tot afgunst, onenigheid, laster en kwaadaardige verdachtmakingen, en tot eindeloos gekrakeel tussen mensen van wie de geest verziekt is, die van de waarheid beroofd zijn en denken dat het geloof hun geldelijk gewin brengt. Maar voor wie tevreden is met wat hij heeft, is het geloof grote winst. Wij hebben niets in deze wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wij hebben voedsel en kleren, laten we daar tevreden mee zijn. Wie rijk wil worden, staat bloot aan verleiding, raakt in een valstrik en valt ten prooi aan dwaze en schadelijke begeerten die een mens in het verderf storten en ten onder doen gaan. Want de wortel van alle kwaad is geldzucht. Door zich daaraan over te geven, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben ze zichzelf veel leed berokkend. Maar jij, een dienaar van God, moet je hier verre van houden. Streef naar rechtvaardigheid, vroomheid, geloof, liefde, volharding en zachtmoedigheid. Strijd de goede strijd van het geloof, grijp het eeuwige leven. Daartoe zijt gij geroepen, daartoe hebt gij de goede belijdenis afgelegd ten overstaan van vele getuigen.
Waarom zou ik vrezen in slechte tijden, als ik door uitbuiters word omringd, Door mensen die rekenen op hun rijkdom en die zich beroemen op hun bezit. Er is toch geen mens die zich vrij kan kopen, zijn eigen losgeld betalen aan God? Te hoog is de prijs voor een eeuwig leven, nooit is er genoeg om de dood te ontgaan. Wees niet bevreesd als iemand rijk wordt, een groter huis heeft en meer weelde. Want bij zijn dood kan hij niets meenemen, zijn weelde volgt hem niet in het graf. Ook al prijst hij zich gelukkig met zijn leven – wie roemt je niet in je voorspoed? – hij zal zich voegen bij zijn voorgeslacht, bij hen die het licht nooit meer zullen zien.
In die tijd trok Jezus predikend rond door stad en dorp en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten verlost waren: Maria die Magdalena wordt genoemd, uit wie zeven duivels waren weggegaan, Johanna, de vrouw van Herodes' rentmeester Chuzas, Susanna en vele anderen, die uit eigen middelen voor hen zorgden.
“Als u enig begrip had van de gave Gods” (Joh. 4, 10), zegt Jezus tot de Samaritaanse in één van die bewonderenswaardige gesprekken die laten zien hoeveel achting Hij heeft voor de waardigheid van iedere vrouw en voor de roeping welke haar in staat stelt deel te nemen aan zijn zending als Messias. (…) In het Mariajaar wil de Kerk de allerheiligste Drieëenheid danken voor het “Mysterie van de vrouw” en voor iedere vrouw – voor wat de eeuwige maat van haar vrouwelijke waardigheid vormt, voor “Gods grote daden”, die in de geschiedenis van het mensengeslacht in en door haar tot stand gebracht zijn. Heeft in haar en door haar tenslotte niet de allerhoogste gebeurtenis in de geschiedenis van de mens op aarde plaatsgevonden, de menswording van God zelf? De Kerk brengt dus dank voor alle vrouwen en voor iedere vrouw: voor de moeders, de zusters, de bruiden; voor de vrouwen die in de maagdelijkheid aan God toegewijd zijn; voor de vrouwen die zich wijden aan de talloze mensen die wachten op de belangeloze liefde van een andere persoon; voor de vrouwen die waken over de mens in het gezin dat het fundamentele teken is van de menselijke gemeenschap; voor de vrouwen die een beroep uitoefenen en soms grote maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. (…) De Kerk dankt voor alle uitingen van het vrouwelijke “genie”, welke in de loop der geschiedenis onder alle volken en naties verschenen zijn; zij dankt voor alle charisma’s die de Heilige Geest aan de vrouwen schenkt in de geschiedenis van het volk Gods. (…) De Kerk vraagt tegelijkertijd dat deze onschatbare “openbaringen van de Geest”, (1Kor 12,4v) (…) onderkend en gewaardeerd mogen worden, opdat zij ten goede komen aan de Kerk en aan de mensheid.
Dierbare, niemand mag uw jeugd minachten. Wees een voorbeeld voor de gelovigen door woord en gedrag, in liefde, in geloof en in zuiverheid. In afwachting van mijn komst moet gij u toeleggen op de voorlezing, de vermaning en het onderricht. Verwaarloos de genadegave niet die in u is en die u krachtens een profetenwoord werd geschonken onder handopleggen van de gezamenlijke presbyters. Neem dit alles ter harte, ga er geheel in op, dan zullen uw vorderingen voor allen zichtbaar zijn. Blijf voortdurend zorg besteden aan uzelf en aan uw onderricht. Zodoende redt gij uzelf en hen die naar u luisteren.