Broeders en zuster, wij vormen allen tezamen in Christus een lichaam, en ieder afzonderlijk, zijn wij, evenals de ledematen van het lichaam, aangewezen op elkaar. De geestelijke gaven die wij bezitten verschillen naar de bijzondere genade die ieder van ons is geschonken. Hebt gij de gave van de profetie ontvangen, gebruik die in overeenstemming met het geloof. Hebt gij de gave van dienst of van lering ontvangen, legt u dan toe op dienstbetoon of onderricht. Wie een opwekkend woord heeft, moet anderen bemoedigen. Wie iets heeft uit te delen, schenke het weg met mildheid. Als ge leiding geeft, doet het met ijver, als ge barmhartigheid bewijst, doe het met blijmoedigheid. Uw liefde moet ongeveinsd zijn. Haat het kwaad, houdt vast wat goed is. Bemint elkander hartelijk met broederlijke genegenheid. Acht anderen hoger dan uzelf. Laat uw ijver niet verflauwen, weest vurig van geest, dient de Heer. Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdrukking, volhardt in het gebed. Draagt bij voor de noden van de heiligen, beoefent de gastvrijheid. Zegent hen die u vervolgen; ge moet ze zegenen in plaats van ze te vervloeken. Verblijdt u met de blijden en weent met hen die wenen. Weest eensgezind. Schikt u zonder hooghartigheid in de omgang met gewone mensen.
Heer, mijn hart, niet trots is niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot is voor mij en te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht. Als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij. Israël, hoop op de Heer, van nu tot in eeuwigheid.
In die tijd zei een van de tafelgenoten tot Jezus: 'Gelukkig al wie zijn maaltijd zal houden in het Rijk Gods.' Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. Op het uur van de maaltijd zond hij zijn dienaar om aan de genodigden te zeggen: Komt, alles is gereed. Maar zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen. De eerste liet hem zeggen: Ik heb een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bekijken; ik verzoek u mij wel te willen verontschuldigen. Een tweede zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en moet ze gaan proberen; ik verzoek u mij te willen verontschuldigen. Weer een ander: Ik ben zo pas getrouwd; daarom kan ik niet komen. Bij zijn thuiskomst bracht die dienaar dat alles aan zijn meester over. Nu ontstak de heer des huizes in toorn en beval aan zijn dienaar: Haast je naar de straten en stegen van de stad en breng de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen hier binnen. Toen de dienaar hem zei: Heer, wat gij bevolen hebt is gebeurd, en nog is er plaats, droeg de heer zijn dienaar op: Ga naar de wegen en de binnenpaden en nodig de mensen dringend uit binnen te komen, want mijn huis moet vol worden. Ik zeg u: Geen enkel van de mannen die het eerst genodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.'
De genodigden laten zich verontschuldigen, terwijl het Koninkrijk voor niemand gesloten is, die zichzelf niet uitsluit door zijn eigen woord. In zijn goedheid nodigt de Heer iedereen uit, maar door onze lafheid of dwaling raken we verder weg. Degene die er de voorkeur aan geeft om een boerderij te kopen, heeft geen plaats in het Koninkrijk: in de tijd van Noach werden kopers en verkopers opgeslokt door de zondvloed (Lc 17,26-28). (…) Zo ook degene die zich verontschuldigt omdat hij net getrouwd is, want er staat geschreven: “Wie naar Mij toe komt, moet de voorkeur aan Mij geven en niet aan zijn vader en moeder, zijn vrouw; anders kan hij geen leerling van Mij zijn“ (Lc 14,26). (...) Zo heeft Christus, na de trotse laatdunkendheid van de rijken, zich gekeerd naar de heidenen; Hij laat goeden en slechten binnenkomen, om de goeden te laten groeien, om de aanleg van de slechten te verbeteren. (...) Hij nodigt de armen, de gebrekkigen, en de blinden uit, wat ons toont dat door een fysiek gebrek niemand van het Koninkrijk wordt verwijderd (...) of en ook wordt het gebrek door de zonden genezen door de barmhartigheid van de Heer. (...) Hij stuurt zijn dienaren dus uit om te gaan zoeken op de kruispunten, want "de Wijsheid roept op de kruispunten" (Spr 1,20). Hij stuurt hen naar plaatsen, want Hij wil tegen de zondaars vertellen dat ze de brede wegen moeten verlaten om de smalle wegen die leiden naar het leven, te nemen (Mt 7,13). Hij stuurt hen langs de straten en langs hagen, want zij, die zich haasten naar het komende goede, zonder te worden belemmerd door de huidige goederen, en verbonden op de weg van de goede wil, zijn in staat om het Koninkrijk der hemelen te bereiken, zo ook hen die het verschil tussen goed en kwaad weten, als de velden begrensd zijn door een haag, dat wil zeggen zij die de muren van het geloof plaatsen tegenover de verleidingen van de zonde.
Want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping. Zoals gij eertijds aan God ongehoorzaam zijt geweest, thans echter, dank zij hun ongehoorzaamheid, ontferming hebt gevonden, zo zijn zij op hun beurt thans ongehoorzaam geworden, opdat nu ook zij, ten gevolge van de u betoonde ontferming, erbarming zouden vinden. Zo heeft God allen in ongehoorzaamheid opgesloten om allen in te sluiten in zijn ontferming. O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Wie kent de gedachte des Heren? Wie is zijn raadsman geweest? Wie kan vergoeding eisen voor wat hij God heeft gegeven? Want uit Hem en door Hem en voor Hem zijn alle dingen. Hem zij de glorie in eeuwigheid! Amen.