In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht, grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Cilicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en de geest waarmee hij sprak. Toen ze dit hoorden, werden ze woedend en knarsetandden tegen hem. Maar hij, vervuld van de heilige Geest, staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand; en hij riep uit: 'Ik zie de hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand.' Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als een man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem. De getuigen legden hun mantels neer aan de voeten van een jongeman die Saulus heette. Terwijl zij Stefanus stenigden, bad hij: 'Heer Jezus, ontvang mijn geest.'
Wees mij een rots waar ik vluchten kan, een sterke burcht waar ik veilig kan toeven. Want altijd zijt Gij mijn rots en mijn vestig, uw Naam is mijn leider en gids. In uw hand leg ik mijn leven, Heer, trouwe God, U verlost mij. Gij zult mij beschermen getrouwe God Ik mag mij verheugen in uw erbarmen. Gij ziet mijn ellende, Gij helpt mij in nood. Bevrijd mij van mijn vijanden vervolgers. Laat over uw dienaar uw Aanschijn stralen, red mij door uw genade.
In die tijd zei Jezus tot de twaalf: Neemt u in acht voor de mensen. Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken en u geselen in hun synagogen. Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen en de heidenen getuigenis af te leggen. Maakt u echter, wanneer men u overlevert niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken: op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen. Want niet gij zijt het die spreekt, maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader. De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden, de vader zijn kind; de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen. Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam. Wie echter ten einde toe volhardt, hij zal gered worden.
Wij knielen nog een keer neer voor de kribbe. (...) Heel dicht bij de pasgeboren Verlosser, zien wij Stefanus. Wat maakte dat hij deze ereplaats waardig is? Hij werd als eerste aan de Gekruisigde overgeleverd, als getuige van het bloed? Hij vervulde in zijn jeugdige vurigheid wat de Heer verklaarde toen Hij in de wereld kwam: “U hebt voor Mij een lichaam bereid. Hier ben Ik, Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen” (Heb 10,5-7). Hij heeft de volmaakt gehoorzaamheid beoefend, waardoor zijn wortels ondergedompeld worden in de liefde en de liefde naar buiten komt. Hij liep in de voetsporen van de Heer, wat, naar zijn natuur, misschien het moeilijkst is voor het menselijke hart, en wat zelfs onmogelijk lijkt: zoals de Verlosser zelf, vervulde hij het gebod van liefde voor zijn vijanden. Het Kind in de kribbe, dat gekomen is om de wil van zijn Vader te vervullen tot aan de dood op het kruis (Fil 2,8), ziet in de geest voor zich, allen die Hem op dat spoor zullen volgen. Hij houdt van deze jongeman die Hij op een dag zal opwachten, om hem als eerste bij de troon van de Vader te plaatsen met een palm in de hand. Zijn kleine hand toont hem als voorbeeld aan ons, alsof Hij ons zei: “Zie het goud dat Ik van u verwacht.”
Hoe liefelijk op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede meldt, goed nieuws verkondigt, die heil komt melden, die zegt tot Sion: Uw God regeert! Hoort ! Uw torenwachters verheffen hun stem, zij jubelen tegelijk, want zij zien, oog in oog de terugkeer van de Heer naar Sion. Barst los in jubel, allen samen, puinen van Jeruzalem, want de Heer heeft zijn volk getroost; Hij heeft Jeruzalem verlost. Breek uit in gejubel, ruïnes van Jeruzalem, want de Heer troost zijn volk, Hij koopt Jeruzalem vrij. De Heer heeft zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volkeren; en alle grenzen der aarde hebben het heil van onze God aanschouwd.